Wat betekent jogar in Portugees?

Wat is de betekenis van het woord jogar in Portugees? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van jogar in Portugees.

Het woord jogar in Portugees betekent spelen, richten, gokken, gooien, sport beoefenen, vergokken, gokken, iets katapulteren, neerploffen op, gooien, werpen, rollen, een zet doen, niet aan slag, gokken, knikkeren, schieten, iets droppen, ketsen, iets gooien, werpen, weggooien, gooien, laten vallen, dobbelen, werpen, gooien, gooien, werpen, gooien, hoog gooien, hoog slaan, werpen, opgooien, tossen, opwerpen, wedden, inzetten, terloops noemen, laten vallen, schijnen, gooien, rollen, gooien, werpen, gooien, werpen, wedden, wedden, schommelen, hangen, afvoeren, wegvoeren, hangen op, zich storten, zich laten vallen, neerploffen op, zich werpen tegen/op, jezelf opfrissen, zich opfrissen, de eerste steen werpen, zich ontdoen van, spelen, kletsen, babbelen, ouwehoeren, ergens geen touw aan vast kunnen knopen, leuteren, wauwelen, ouwehoeren, eerlijk spelen, spelen met, slecht spelen, wegdoen, weggooien, weggooien, golfen, golf spelen, woordspelingen maken, zich aan de regels houden, toetakelen, bowlen, spelen, zanden, storten, lozen, dumpen, aanvallen met traangas, troeven, parachuteren, vervuilen, rommel maken, verdedigen, in de lucht slaan, in de lucht gooien, uitkomen met, voorspelen, de puck bij een face-off neerleggen, afdanken, weggooien, weggooien, bij het afval gooien, weggooien. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord jogar

spelen

verbo transitivo (esportes, jogos) (sport en spel)

Quem gostaria de jogar tênis? Vamos brincar de esconde-esconde!

richten

(direcionar a luz, água)

Ele jogou a luz para a entrada.

gokken

(jogo, aposta)

Menores não têm permissão para apostar.

gooien

(figurado, BRA)

Kate jogou o sofá velho no lixo.

sport beoefenen

verbo transitivo (fazer esportes)

vergokken, gokken

(dinheiro)

iets katapulteren

(figurado)

O garoto jogou suas ervilhas do outro lado da sala. A explosão jogou o homem do outro lado da rua.

neerploffen op

(tombar com baque, fazendo estrondo; cair subitamente) (informeel)

gooien, werpen, rollen

verbo transitivo (no boliche)

Ele jogou um jogo perfeito.

een zet doen

(bordspel)

É sua vez de jogar.

niet aan slag

(sport)

A equipe da casa está atualmente jogando.

gokken

(jogo de azar)

Vamos a Las Vegas uma vez por ano para jogar.

knikkeren, schieten

verbo transitivo (bola de gude)

O experiente jogador de bola de gude conseguir jogar muito bem.

iets droppen

verbo transitivo (desde o avião)

A organização de assistência muitas vezes joga suprimentos de aviões em áreas de desastre.

ketsen

Ela jogou uma pedra sobre a superfície do lago.

iets gooien, werpen

Jogou (or: atirou) a bola para o amigo.

weggooien

verbo transitivo (fora)

Se eu fosse você, eu jogaria fora esses sapatos velhos; eles estão começando a feder.

gooien, laten vallen

verbo transitivo

Ela derrubou os itens de sua bolsa no chão e procurou as chaves.

dobbelen, werpen, gooien

verbo transitivo (dados)

É sua vez de jogar os dados. Aqui estão os dados.

gooien, werpen

(dados)

É sua vez de jogar.

gooien

verbo transitivo (dados)

É sua vez. Jogue os dados!

hoog gooien, hoog slaan

verbo transitivo (para o alto)

werpen, opgooien

(van munt)

Jim virou a panqueca na frigideira.

tossen, opwerpen

(moeda)

Os dois amigos não conseguiam decidir que filme assistir, por isso lançaram uma moeda.

wedden, inzetten

Rita apostou dez dólares num cavalo na corrida.

terloops noemen, laten vallen

(figurado)

A reunião estava quase no fim, quando Adam lançou uma idéia para aumentar a produtividade na discussão.

schijnen

verbo transitivo (lançar a luz)

Projete a luz no canto.

gooien

verbo transitivo

O garoto atirou uma bola de neve em seu professor.

rollen

verbo transitivo

Ele rolou (or: jogar) a bola para o bebê.

gooien, werpen

verbo transitivo (gíria: colocar)

gooien, werpen

O jogador de tênis de mesa deixou cair a bolinha na mesa para sacar.

wedden

(arriscar dinheiro)

Ele apostou 50 dólares no cavalo.

wedden

(arriscar dinheiro)

Aposto 10 a 1 como ele não esteve lá.

schommelen

verbo transitivo (fazer balançar)

As ondas balançavam o barco para frente e para trás.

hangen

(BRA, figurado) (figuurlijk; zitten)

Pare de se jogar! Sente-se direito.

afvoeren, wegvoeren

hangen op

(BRA) (figuurlijk; onderuit zitten)

Meu namorado gosta de se jogar no sofá e assistir TV a noite toda.

zich storten, zich laten vallen

Erin se jogou na piscina.

neerploffen op

(BRA, figurado)

Ela se jogou na poltrona e suspirou profundamente.

zich werpen tegen/op

(figurado, BRA)

John se jogava em toda garota que encontrava.

jezelf opfrissen, zich opfrissen

(BRA: informal)

de eerste steen werpen

expressão verbal (figurado: expressão) (figuurlijk)

zich ontdoen van

Você precisa se livrar dessas calças. Você nunca mais as vestiu.
Je moet jezelf ontdoen van die broek. Je draagt die nooit meer.

spelen

expressão verbal (figurado: ser estratégico) (informeel)

Als hij het slim speelt kan hij naar New York vertrekken.

kletsen, babbelen, ouwehoeren

expressão (figurado, conversar) (informeel)

ergens geen touw aan vast kunnen knopen

expressão (figuurlijk)

leuteren, wauwelen, ouwehoeren

(informal) (informeel)

eerlijk spelen

expressão verbal

spelen met

(criança: divertir-se com)

slecht spelen

(sport)

wegdoen, weggooien

(BRA)

Depois do funeral, temos uma casa cheia de coisas para jogar fora.

weggooien

Kate decidiu que era hora de jogar fora seus velhos tênis de corrida e comprar tênis novos.

golfen, golf spelen

expressão verbal

Enquanto Jerry joga golfe, a esposa dele joga tênis.

woordspelingen maken

A maneira com que ele faz trocadilhos com qualquer coisa é irritante.

zich aan de regels houden

expressão verbal (figurado)

toetakelen

expressão verbal (esporte) (sport)

bowlen

Gostamos de jogar boliche nas noites de quarta.

spelen

(tratar frivolamente) (figuurlijk)

Alice disse que amava Brian, mas ela estava somente brincando com seus sentimentos.

zanden

(BRA)

O paisagista jogou areia em parte do jardim.

storten, lozen, dumpen

Angela jogou fora sua geladeira velha quando comprou uma nova.

aanvallen met traangas

locução verbal

troeven

(BRA, cartas baralho) (kaarten)

Meu oito tomou com trunfo seu valete.

parachuteren

(BRA)

vervuilen, rommel maken

expressão verbal

Ben jogou lixo na rua porque ele não viu uma lixeira para jogar seu lixo.

verdedigen

(esporte/desporto)

Quem vai ser a defesa no jogo de hoje à noite?

in de lucht slaan, in de lucht gooien

uitkomen met

expressão verbal (jogo de baralho) (kaartspel)

voorspelen

expressão verbal (jogo de baralho) (kaartspel)

de puck bij een face-off neerleggen

expressão verbal (hóquei) (ijshockey)

O árbitro jogou o disco entre os dois jogadores adversários.

afdanken, weggooien

expressão verbal

Vincent jogou sua velha bicicleta fora e comprou uma nova.

weggooien, bij het afval gooien

(BRA, no lixo)

weggooien

A camiseta estava muito esfarrapada, então Amanda a jogou fora.

Laten we Portugees leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van jogar in Portugees, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Portugees.

Ken je iets van Portugees

Portugees (português) is een Romeinse taal afkomstig uit het Iberisch schiereiland van Europa. Het is de enige officiële taal van Portugal, Brazilië, Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië. Portugees heeft tussen de 215 en 220 miljoen moedertaalsprekers en 50 miljoen tweedetaalsprekers, voor een totaal van ongeveer 270 miljoen. Portugees wordt vaak vermeld als de zesde meest gesproken taal ter wereld, de derde in Europa. In 1997 rangschikte een uitgebreide academische studie het Portugees als een van de 10 meest invloedrijke talen ter wereld. Volgens UNESCO-statistieken zijn Portugees en Spaans na Engels de snelst groeiende Europese talen.