Wat betekent viver in Portugees?

Wat is de betekenis van het woord viver in Portugees? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van viver in Portugees.

Het woord viver in Portugees betekent wonen, leven, leven, leven, bestaan, rondkomen, leven, leiden, beleven, leiden, leven, wonen, resideren, wonen, zetelen, iets naleven, schooien, bietsen, ergens een zwijnenstal van maken, samenwonen, samenleven, het ervan nemen, op het randje leven, op het platteland leven, gescheiden leven, gescheiden wonen, van iets leven, iets waarmaken, leven van iets, iets uitleven, de bloemetjes buiten zetten, zorgeloos door het leven gaan, het zonder iets stellen, klaplopen, het ervan nemen. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord viver

wonen

(residir)

Luca vive no segundo andar.

leven

Dois empregos de tempo integral não é uma maneira de viver.

leven

O rei não está morto! Ele vive!

leven

Sim, ele ainda vive. Deve estar com uns noventa anos.

bestaan

(existir)

As baratas têm vivido por milhões de anos.

rondkomen

(subsistir)

Muitas pessoas em todo o mundo vivem com menos de um dólar por dia.

leven

Você não pode trabalhar sua vida toda; você tem que viver!

leiden

Muitos monges vivem uma vida espartana.

beleven

verbo transitivo (experimentar)

Ele ainda vive a guerra em sua imaginação.

leiden

verbo transitivo (modo de vida)

Ele leva uma vida moral, como fala de uma vida moral.

leven

O profeta nos ensinou a viver em paz.

wonen

(formal, literário)

George residiu aqui sua vida inteira.

resideren, wonen

(formal)

Na índia, muitas pessoas pobres residem em favelas.

zetelen

(formal, figurado)

Sentimentos fortes habitavam o peito de Charles.

iets naleven

(figurado)

schooien, bietsen

(informal: viver às custas dos outros) (informeel)

ergens een zwijnenstal van maken

(informeel, figuurlijk)

samenwonen, samenleven

expressão

het ervan nemen

expressão (informeel)

op het randje leven

(figurado) (inf., figuurlijk)

op het platteland leven

gescheiden leven, gescheiden wonen

van iets leven

(dinheiro, bens)

Minha mãe me dá um auxílio mensal, mas eu não poderia viver só disso.

iets waarmaken

expressão verbal

Ela fez todos os esforços para viver à altura de seus ideais.

leven van iets

(figurado, sobreviver às custas de)

A viúva vive da pensão de seu falecido marido e de ajuda da seguridade social.

iets uitleven

Ela viveu por seus últimos anos na mesma cidade pequena.

de bloemetjes buiten zetten

expressão (inf., figuurlijk)

zorgeloos door het leven gaan

het zonder iets stellen

(não ter algo, sofrer privação)

klaplopen

expressão (informeel)

het ervan nemen

(informal)

Laten we Portugees leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van viver in Portugees, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Portugees.

Ken je iets van Portugees

Portugees (português) is een Romeinse taal afkomstig uit het Iberisch schiereiland van Europa. Het is de enige officiële taal van Portugal, Brazilië, Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië. Portugees heeft tussen de 215 en 220 miljoen moedertaalsprekers en 50 miljoen tweedetaalsprekers, voor een totaal van ongeveer 270 miljoen. Portugees wordt vaak vermeld als de zesde meest gesproken taal ter wereld, de derde in Europa. In 1997 rangschikte een uitgebreide academische studie het Portugees als een van de 10 meest invloedrijke talen ter wereld. Volgens UNESCO-statistieken zijn Portugees en Spaans na Engels de snelst groeiende Europese talen.