Wat betekent half in Engels?

Wat is de betekenis van het woord half in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van half in Engels.

Het woord half in Engels betekent helft, helft, helft, speelhelft, half, half, half, gedeeltelijk, deels, vaasje, fluitje, kinderkaartje, middenvelder, half, half, half, one and a half, be half asleep, half-dozen, half asleep, half-awake, half a year, half board, demi-pension, half-measure, half pint, half price, half a kilo, half-time, half, half uur later, wederhelft, centrale verdediger, geringste kans, half dozijn, zes, een half uur, half wakker, half blind, halfpension, half uur, halve maatregel, halve pint, fluitje, klein, dwerg, halve prijs, halve termijn, halveringstijd, halfwaardetijd, voor de halve prijs, voor de halve prijs, aan halve prijs, rust, halfslachtig, niet slecht. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord half

helft

noun (50 percent)

Half of eight is four.

helft

noun (one of two parts)

Which half of the apple do you want?

helft, speelhelft

noun (sports: division of play)

At the end of the first half, the score is even.

half

adjective (forming approximately fifty per cent)

Half of the people agree with me.

half

adjective (forming fifty per cent)

All of these groups combined add up to half.

half

adjective (incomplete)

The government responded with half measures.

gedeeltelijk, deels

adverb (partly)

I am half-ready to go.

vaasje, fluitje

noun (UK (half a pint of beer)

Landlord, I'll have half a bitter please.

kinderkaartje

noun (UK (children's ticket)

One and a half to Waterloo, please, driver.

middenvelder

noun (soccer, etc.: position)

I prefer to play centre half, but my brother likes to be in goal.

half

(helft)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half

(één van twee gelijke delen)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half

(helft)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

one and a half

(1,5)

be half asleep

(figuurlijk (onoplettend zijn)

half-dozen

(zes)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half asleep

(doezelend, suffend)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

half-awake

(niet helemaal wakker)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

half a year

(periode van 6 maanden)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half board, demi-pension

(verblijf met ontbijt en diner)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half-measure

(figuurlijk (onvolkomen maatregel) (figurative)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half pint

(biermaat)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half price

(50% korting)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half a kilo

(gewichtseenheid)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half-time

(sport: pauze) (sports)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

half

(thirty minutes after (the hour)

School usually finishes at half past three, but today we finished at half two!

half uur later

(informal (thirty minutes after (the hour)

I finish work at 5, so I'll drop by to pick you up at about half past.

wederhelft

noun (figurative, informal (partner or spouse)

I'll have to ask my better half if we are free that weekend.

centrale verdediger

noun (soccer player) (voetbal)

geringste kans

noun (figurative, informal (slight possibility)

I would take that job given half a chance.
Ik zou die job nemen als ik de geringste kans kreeg.

half dozijn

noun (six)

The price for half a dozen buns is three dollars; it is five dollars for a dozen.

zes

adjective (six of [sth])

I bought a half-dozen eggs and a loaf of bread.

een half uur

noun (30 minutes)

It only takes me half an hour to get ready in the morning.

half wakker

adjective (dopey, not alert)

I was half asleep when you called this morning so I don't remember what you said. I'm still half asleep, don't ask me anything til I've had my coffee.
Ik was half wakker toen je vanmorgen belde, dus ik kan me niet herinneren wat je zei. Ik ben nog steeds half aan het slapen, vraag me niets tot ik mijn koffie heb gehad.

half blind

adjective (partially sighted)

halfpension

noun (lodging arrangement)

We prefer half board to full board because it's less restrictive.

half uur

noun (30 minutes)

I ran for a good half hour.

halve maatregel

noun (disapproving, often plural (incomplete attempt) (vaak meervoud)

Teaching people how to cook healthy meals is only a half-measure if they cannot afford the ingredients. It is not a time for half measures: we need radical change now.
Het slechts een halve maatregel om mensen gezonde maaltijden te leren koken als ze zich de ingrediënten niet kunnen veroorloven.

halve pint

noun (liquid: 0.2 litres)

That glass is a half pint; can you find me a pint?

fluitje

noun (beer: smaller serving) (bier)

Brian went into the pub and ordered a half pint of beer.

klein

noun as adjective (glass, serving: half a pint) (glas, portie)

dwerg

interjection (slang, figurative (short person)

halve prijs

noun (cost: 50% reduction)

The shop is selling lots of clothes at half price in the sale.

halve termijn

noun (school, etc.: mid-trimester break)

We're planning to spend a few days in Wales during half term.

halveringstijd, halfwaardetijd

noun (time radioactivity decreases by half) (natuurkunde)

The half-life of uranium-238 is about 4.47 billion years.
De halfwaardetijd van uranium-238 is ongeveer 4,47 miljard jaar.

voor de halve prijs

noun as adjective (50% reduction)

Alice always looks out for half-price items in the supermarket.

voor de halve prijs, aan halve prijs

adverb (at a 50% reduction)

I bought this dress half-price in the sale.
Ik heb dit kleedje aan halve prijs gekocht tijdens de koopjes.

rust

noun (sport: break at mid point)

At half-time the home team was winning easily.

halfslachtig

adjective (figurative (unenthusiastic)

niet slecht

adjective (reasonably good)

That sauce isn't very good, but it's not bad, either.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van half in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van half

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.