Wat betekent down the road in Engels?

Wat is de betekenis van het woord down the road in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van down the road in Engels.

Het woord down the road in Engels betekent naar beneden, omlaag, beneden, naar, naar het zuiden, lager, ziek, laag, ondermaats, down, neerslachtig, verdrietig, terneergeslagen, ten zuiden, in het zuiden, Als een speler die met de bal vooruitloopt wordt tegengehouden of niet meer verder kan, achter, achterop, in het Verenigd Koninkrijk een trein die van Londen wegrijdt, plat, voorbereid, geleerd, in het rood, af, klaar, gedaan, opgeschreven, genoteerd, neer-, omlaag, naar beneden, teruggebracht tot, gedurende, in de loop van, met het verloop van, af-, neer-, neer-, neer-, vast-, achter, neer, onder, af, dons, dons, dons, hoge weide, naar beneden, omlaag, af, zakken, dalen, opdrinken, neerhalen, naar beneden schieten, neerleggen, down, depressed, downwards, down, down, down, downwards, down, depressed, down, low, put down, get down to work, get to work, demolished, trim down, slim down, break down, prescribe, calm down, go down, going down, thumbs down, dropped, descended, leave in the lurch, collapse, collapse, go up in flames, write down, chase, break, cool off, cool down, hands down, crack down on, put down, laid down, put down, laid down, set down, note, turned, go under, trace, track, detect, record, shutter, roll-down shutter, write, close, shut, fail, Down syndrome, Down's syndrome, come down, record, slow down, slow down, floor, refuse, reject, practical, fall, drop, turn up your nose at, sit, zich terugtrekken, drukken, snel afkomen op, dreigend afkomen op iemand, zwaar wegen op, zwaar drukken op, branden, stortregenen, afdingen bij, afdingen op, terneerslaan, naar bed gaan, een slaapplaats bieden, zich bukken, inkoken, inkoken, neerkomen op, samenvatten, neerbuigen, neerknielen, kapot gaan, stuk gaan, in huilen uitbarsten, instorten, intrappen, afbreken, opsplitsen, neerhalen, kalmeren, bedaren, kalmeren, sluiten, dichtgaan, sluiten, opheffen, naar beneden komen, oplopen, krijgen, afkoelen, afkoelen, doen afkoelen, stevig aanpakken, met harde hand optreden tegen, minderen, minderen met, doen sneuvelen, bedaren, afnemen, verdubbelen, verdubbelen, verdubbelen, naar beneden halen, neerhalen, verlagen, uitklappen, versimpelen, versimpelen, vereenvoudigen, iemand confronteren, omvallen, instorten, vallen, neervallen, mislukken, signaleren, uitstappen, deprimeren, even naar beneden kijken, verzanden in, onderdrukt, in tranen uitbarsten, in huilen uitbarsten, defect, inzinking, instorting, vervallen, bouwvallig, razen, afbranden, doen afbranden, platbranden, button-down overhemd, , naar beneden klimmen, naar beneden klimmen, zakken, dalen, weer met beide benen op de grond komen, wakker geschud worden, stromen, diep vanbinnen, in de hel, in het kruis, in de put, het gemunt hebben op, aanbetaling, in de zuidelijke staten, in de zuidelijke provincies, in het zuiden, ad fundum, nuchter, praktisch, weer met beide benen op de grond doen staan, syndroom van Down, mongolisme, syndroom van Down, voor grootschalig gebruik, informele kleding, eenvoudige kleding, uitbrander, reprimande, naar beneden gericht, depressief zijn, neerklappen, neervouwen, iets naar beneden klappen, neerklapbaar, verderop, zich blind staren op, vast komen te zitten, gebukt gaan onder schulden, aan de slag gaan, ter zake komen. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord down the road

naar beneden, omlaag

adverb (from higher to lower)

He climbed down from the tree.

beneden

adverb (on the bottom)

There's a house down there in the valley.

naar

adverb (away from here)

Are you coming down to the pub with us?

naar het zuiden

adverb (southward)

We're going down to Italy for our holidays this year.

lager

adjective (lower)

The price of oil is down this week.

ziek

adjective (sick)

She's down with the flu at the moment.

laag, ondermaats

adjective (level: reduced)

The water level is down. We should add some more.

down, neerslachtig, verdrietig, terneergeslagen

adjective (depressed)

I've been feeling down all week.

ten zuiden, in het zuiden

adjective (to the south)

They're down on the south coast all week.

Als een speler die met de bal vooruitloopt wordt tegengehouden of niet meer verder kan

adjective (American football: stopped) (American football)

The referee declared the ball down.

achter, achterop

adjective (sports: behind in score)

The Danish team is down ten points.

in het Verenigd Koninkrijk een trein die van Londen wegrijdt

adjective (UK (trains: away from capital)

The down train leaves from this platform.

plat

adjective (informal (not working, out of order) (website)

The server's down. You'll have to try again later.

voorbereid, geleerd

adjective (learned)

Have you got your lines down for the school play yet?.

in het rood

adjective (informal (gambling: with losses of)

I'm down three hundred dollars.

Ik sta 300 dollar in het rood

af, klaar, gedaan

adjective (informal (finished)

We've got three reports down, one to go!

opgeschreven, genoteerd

adverb (written)

Have you got that down yet?

neer-

adverb (sitting or lying) (in samenstelling)

I put her down for her nap.

omlaag, naar beneden

adverb (to lower value)

Prices have come down in recent weeks.

teruggebracht tot

adverb (reduced: in volume, amount, etc.)

We've got our luggage down to one suitcase each.

gedurende, in de loop van, met het verloop van

adverb (time: earlier to later)

Language changes down through the ages.

af-, neer-

adverb (to lesser strength) (in samenstelling)

The beer tastes watered down.

neer-

adverb (cash payment) (in samenstelling)

How much money can you put down?

Hoeveel geld kan je neerleggen?

neer-

adverb (into submission) (in samenstelling)

He shouted down his opponent.

vast-

adverb (fixed state) (in samenstelling)

The antenna was tied down with ropes.

achter

adverb (to the source)

He tracked down his natural father.

neer, onder

adverb (suppressed)

He choked down his emotions.

af

interjection (command to a dog)

Down, boy! Get back to your kennel.

dons

noun (bird: soft feathers)

These pillows are filled with goose down.

dons

noun (person: soft hair)

He was sixteen and had down on his chin.

dons

noun (botany: fuzz)

Peaches have a layer of down on their skin.

hoge weide

noun (UK (rolling country)

Sheep were grazing on the downs.

naar beneden, omlaag, af

preposition (away)

They walked down the mountain.

zakken, dalen

intransitive verb (informal (fall)

The road ups and downs all the way to the sea.

opdrinken

transitive verb (drink)

He downed his beer and left.

neerhalen, naar beneden schieten

transitive verb (shoot from the sky)

They downed a helicopter with just a rifle.

neerleggen

transitive verb (subdue)

That wrestler could down anyone in thirty seconds.

down, depressed

(Engels (neerslachtig)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

downwards

(naar beneden)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

down

(omlaag, onder)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

down

(naar beneden)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

down, downwards

(naar beneden)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

down, depressed

(figuurlijk (depressie)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

down, low

(figuurlijk (verdrietig, triest) (fig.: sad)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

put down

(neerzetten)

(phrasal verb, transitive, separable: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning, divisible--for example, "call off" [=cancel], "call the game off," "call off the game.")

get down to work, get to work

(beginnen te werken)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

demolished

(verwoest)

(verb, past participle: Verb form used descriptively or to form verbs--for example, "the locked door," "The door has been locked.")

trim down, slim down

(zakelijk: inkrimpen)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

break down

(stukgaan)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

prescribe

(voorschrijven, beslissen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

calm down

(bedaren)

go down

(naar beneden gaan)

going down

(naar beneden gaand)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

thumbs down

(afkeuring)

(expression: Prepositional phrase, adverbial phrase, or other phrase or expression--for example, "behind the times," "on your own.")

dropped, descended

(naar beneden gegaan)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

leave in the lurch

(aan zijn lot overlaten)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

collapse

(figuurlijk (v. persoon, psychisch) (figurative)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

collapse

(v. bouwwerk)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

go up in flames

(afbranden)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

write down

(opschrijven)

chase

(figuurlijk (achternazitten)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

break

(stuk gaan)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

cool off, cool down

(afkoelen)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

hands down

(figuurlijk (op eenvoudige wijze) (figurative)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

crack down on

(figuurlijk (zeer streng handelen tegen)

put down, laid down

(op de grond)

(verb, past participle: Verb form used descriptively or to form verbs--for example, "the locked door," "The door has been locked.")

put down, laid down, set down

(geplaatst)

(verb, past participle: Verb form used descriptively or to form verbs--for example, "the locked door," "The door has been locked.")

note

(optekenen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

turned

(omgedraaid)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

go under

(onder oppervlakte)

trace, track, detect

(door zoeken vinden)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

record

(opschrijven, noteren)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

shutter, roll-down shutter

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

write

(op papier zetten, noteren)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

close, shut

(dichtdoen)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

fail

(informeel (zakken voor test)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

Down syndrome, Down's syndrome

(genetische afwijking)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

come down

(neerkomen)

Na het bezoek aan de kapper, viel haar haar mooi.

record

(opnemen, registreren)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

slow down

(trager gaan)

(phrasal verb, intransitive: Verb with adverb(s) or preposition(s), having special meaning and not taking direct object--for example, "make up" [=reconcile]: "After they fought, they made up.")

slow down

(trager laten gaan)

floor

(iem. tegen de grond werken) (informal)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

refuse, reject

(iets niet willen accepteren)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

practical

(praktisch)

(adjective: Describes a noun or pronoun--for example, "a tall girl," "an interesting book," "a big house.")

fall, drop

(neerwaarts gaan)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

turn up your nose at

(figuurlijk (niet waarderen) (figurative)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

sit

(gezeten zijn)

(intransitive verb: Verb not taking a direct object--for example, "She jokes." "He has arrived.")

zich terugtrekken

phrasal verb, intransitive (give in, yield)

Despite the evidence, he refused to back down.

drukken

(push, press on)

Bear down on the pen to make clear carbon copies.

snel afkomen op

(UK (rush towards)

The truck came bearing down on the brothers as they were crossing the street.

dreigend afkomen op iemand

phrasal verb, transitive, inseparable (approach threateningly)

The man was bearing down on Jim along the path.

zwaar wegen op, zwaar drukken op

phrasal verb, transitive, inseparable (figurative (weigh heavily upon) (figuurlijk)

The weight of Emma's financial worries were bearing down on her.

branden

phrasal verb, intransitive (sun: shine brightly and hot) (zon)

The sun was beating down on our backs.

stortregenen

phrasal verb, intransitive (rain: pour heavily)

The rain beat down so hard on the apple tree that in the morning half of the apples were on the ground.

afdingen bij

phrasal verb, transitive, separable (informal, figurative (negotiate lower price from)

Amy beat the seller down to £20 for the vase.

afdingen op

phrasal verb, transitive, separable (informal, figurative (price: negotiate lower)

We beat the price down to $45.

terneerslaan

phrasal verb, transitive, separable (informal, figurative (demoralize)

Doris admitted that life was beating her down.

naar bed gaan

phrasal verb, intransitive (go to bed)

I usually bed down at about eleven o'clock.

een slaapplaats bieden

phrasal verb, transitive, separable (provide bed for)

Emily fed, bathed, and bedded down the children.

zich bukken

phrasal verb, intransitive (lean over)

The mother bent down to tie the child's shoe laces.

inkoken

phrasal verb, transitive, separable (liquid: reduce)

The cook boiled the drippings down to a rich gravy.

inkoken

phrasal verb, intransitive (liquid: be reduced)

Heat the water until it boils down to a volume of about 10ml.

neerkomen op

(figurative, informal (be essentially)

What it all boils down to is a failure to plan.

samenvatten

phrasal verb, transitive, separable (figurative (information, argument: reduce)

If you boil down Machiavelli's philosophy, he is saying that the end justifies the means.

neerbuigen, neerknielen

phrasal verb, intransitive (bend or kneel as sign of respect)

She was asked to bow down in front of a statue of their god.

kapot gaan, stuk gaan

phrasal verb, intransitive (machine: stop working)

The car broke down on the way home.

in huilen uitbarsten

phrasal verb, intransitive (figurative (person: cry)

Stella broke down when the police told her about her husband's accident.

instorten

phrasal verb, intransitive (figurative (collapse, become weak) (figuurlijk)

The union called a strike after talks broke down over retirement benefits.

intrappen

phrasal verb, transitive, separable (door, wall: knock down) (deur)

The police broke down the door when they raided the house.

afbreken

phrasal verb, transitive, separable (substance: disintegrate) (v.e. stof)

Alcohol wordt voornamelijk afgebroken door de lever.

opsplitsen

phrasal verb, transitive, separable (figurative (analyze) (figuurlijk)

We can break down the process into a number of separate stages.

neerhalen

phrasal verb, transitive, separable (informal, figurative (cause demise)

kalmeren, bedaren

phrasal verb, intransitive (become calmer)

The street market is closed until the weather has calmed down.

kalmeren

phrasal verb, transitive, separable (make calmer)

She gave the baby a bottle to calm him down.

sluiten, dichtgaan

phrasal verb, intransitive (business: cease trading)

When the doctor was killed, the clinic was forced to close down.

sluiten, opheffen

phrasal verb, transitive, separable (prevent [sth] from operating)

The Women's Anti-Exploitation League vowed to close down the porno shop.

naar beneden komen

phrasal verb, intransitive (descend)

Go upstairs and tell your sister to come down for dinner.

oplopen, krijgen

(figurative, informal (fall ill)

I've just come down with a cold.

afkoelen

phrasal verb, intransitive (become less hot)

Give the cookies ten minutes to cool down.

afkoelen

phrasal verb, intransitive (figurative, informal (become less angry) (figuurlijk)

It took Andy a while to cool down after the argument with his brother.

doen afkoelen

phrasal verb, transitive, separable (make less hot)

Ben took a cold shower to cool himself down after the race.

stevig aanpakken

phrasal verb, transitive, inseparable (informal (not tolerate)

The principal is starting to crack down on unexcused absences.

met harde hand optreden tegen

phrasal verb, transitive, inseparable (informal (punish)

Every holiday, police set up checkpoints to crack down on drunk drivers.

minderen

phrasal verb, intransitive (reduce consumption)

If you can't give up smoking altogether, you should at least try to cut down.

minderen met

phrasal verb, transitive, separable (reduce)

I'm cutting down on my electicity usage by installing CF bulbs in all my lamps.

doen sneuvelen

phrasal verb, transitive, separable (figurative (kill, strike down)

Many soldiers were cut down by enemy fire.

bedaren, afnemen

phrasal verb, intransitive (diminish, subside)

The shouting died down when the rock star began singing.

verdubbelen

phrasal verb, intransitive (US (blackjack: double the bid) (blackjack)

The blackjack player took the risk of doubling down.

verdubbelen

phrasal verb, intransitive (figurative, US (make twice the effort) (figuurlijk; inzet, energie)

verdubbelen

(figurative, US (be twice as focused on [sth]) (figuurlijk)

naar beneden halen

phrasal verb, transitive, separable (figurative (demoralize) (figuurlijk)

His attitude is dragging the rest of us down.

neerhalen, verlagen

phrasal verb, transitive, separable (lower the status, reputation of) (fig., v. reputatie)

Marrying that reprobate will certainly drag down her reputation.

uitklappen

phrasal verb, intransitive (computer menu: be displayed)

Click here and a list of options will drop down.

versimpelen

phrasal verb, intransitive (informal (present [sth] in less educated way)

The news media these days is dumbing down, with more photos of celebrities than real news stories.

versimpelen, vereenvoudigen

phrasal verb, transitive, separable (informal (present in less educated way)

You may need to dumb down your presentation for this audience.

iemand confronteren

phrasal verb, transitive, separable (overcome by confronting)

I faced down my attacker and he ran away.

omvallen, instorten

phrasal verb, intransitive (structure: collapse) (bouwwerk)

The brick wall fell down.

vallen, neervallen

phrasal verb, intransitive (person: trip, slip) (persoon)

Mike fell down and injured his back.

mislukken

phrasal verb, intransitive (figurative (person: fail)

Many students fall down on this test task.

signaleren

phrasal verb, transitive, separable (stop by signalling: taxi, etc.)

It's hard to flag down a taxi during the rush hour. Julie was lost and had no signal on her phone; she had to flag down a passing car to ask for help.

uitstappen

phrasal verb, intransitive (from vehicle, horse)

The truck driver got down from his cab to inspect the tires.

De vrachtwagenchauffeur stapte uit uit zijn cabine om de banden te inspecteren.

deprimeren

phrasal verb, transitive, separable (informal (depress)

Try not to let your exam results get you down.

Laat jouw examenresultaten je niet deprimeren.

even naar beneden kijken

phrasal verb, intransitive (look briefly downwards)

verzanden in

verbal expression (figurative (encumbered or oppressed) (figuurlijk)

The lawyer was bogged down in paper work.

onderdrukt

adjective (figurative (weighed down, oppressed)

Jack was bowed down by troubles after he lost his job.

in tranen uitbarsten, in huilen uitbarsten

verbal expression (burst into tears)

Helen broke down and cried when she heard the sad news.

defect

noun (car, machine: failure)

Mary had a breakdown on the way to work, which caused her to be late.

inzinking, instorting

noun (mental collapse)

Apparently, Dr. Harris had a breakdown, so Dr. Watts is taking over his scheduled surgeries.

vervallen, bouwvallig

adjective (dilapidated) (gebouw)

The house was old and its broken-down roof was letting in the rain.

razen

(UK (travel quickly) (hard rijden)

The car was bucketing along the road.

afbranden

(be destroyed by fire)

The factory burnt down in a fire that killed 11 workers.

doen afbranden, platbranden

(destroy by fire)

A fire burnt the hotel down.

button-down overhemd

noun (has buttons on collar)

He's always neatly dressed in a freshly-pressed suit and a button-down shirt.

interjection (don't panic)

Calm down! The matter has been resolved.

naar beneden klimmen

(descend by grasping)

She managed to climb down the mountain to fetch help for her injured friend.

naar beneden klimmen

(descend [sth] by grasping)

If the cat climbed up the tree, I'm sure he can climb down.

zakken, dalen

verbal expression (informal (become less expensive) (prijs)

That computer will come down in price when a faster model becomes available.

weer met beide benen op de grond komen, wakker geschud worden

verbal expression (figurative (be realistic) (figuurlijk)

He came down to earth with a real bump when he was forced to get his first job.

stromen

(liquids: flow down)

Tears were coursing down the cheeks of the mourners as they stood at the graveside. The waterfall coursed down the rocks into the pool below.

diep vanbinnen

adverb (inwardly or intimately)

She looks happy but deep down she is very lonely.

in de hel

adverb (figurative, informal (in Hell) (figuurlijk)

They should send these evil people down below.

in het kruis

adverb (euphemism (in the genital area)

Harry's been suffering from problems down below.

in de put

adverb (figurative (miserable) (figuurlijk)

het gemunt hebben op

verbal expression (dislike)

aanbetaling

noun (sum paid in advance)

When we bought a new car, we made a down payment of £1000 and paid the rest in instalments.

in de zuidelijke staten

adverb (US (in Southern States) (V.S.)

in de zuidelijke provincies

adverb (UK (in Southern counties) (G.B.)

Jack's been living down south in Kent for many years now.

in het zuiden

adverb (any country: in the south)

Down south in India is the ancient trading port of Cochin.

ad fundum

interjection (slang (cheers) (informeel)

nuchter, praktisch

adjective (sensible)

Marilyn's a very down-to-earth person: she'll be a great asset in the coming crisis.

weer met beide benen op de grond doen staan

adverb (figurative (to reality)

Telling her I was broke brought her quickly back down to earth and stopped her spending sprees.

syndroom van Down, mongolisme

noun (abbr, informal (Down syndrome) (medisch)

syndroom van Down

noun (chromosome abnormality)

My brother was born with Down's syndrome.

voor grootschalig gebruik

adjective (mass-produced)

I prefer to shop at boutiques rather than buy downmarket clothing at box stores.

informele kleding, eenvoudige kleding

noun (casual clothes)

In many industries, dressing down is the new norm.

uitbrander, reprimande

noun (informal (reprimand)

The teacher gave the children a dressing-down for having disobeyed the rules.

naar beneden gericht

adverb (facing downwards)

Place the document face down on the glass to scan it. After tripping over the roller skate, he found himself face down on the sidewalk.

depressief zijn

(informal (be sad)

Given what you experienced, it's only natural that you're feeling down. I feel down about not getting that job; I thought I really nailed the interview.

neerklappen

(furniture: lower for use)

Behind this wall panel is a bed that folds down at night.

neervouwen

(furniture: become flat)

The seat backs fold down to create more room in the car.

iets naar beneden klappen

(furniture: lower for use)

On the plane, he folded down the arm rests and fastened his seat belt.

neerklapbaar

adjective (furniture: convertible)

He put a fold-down craft table in the children's room.

verderop

adverb (lower)

According to what it says further down, you don't need to do anything yet. Many of the teams further down in the standings are losing money.

zich blind staren op

verbal expression (figurative, informal (stuck: in activity, etc.) (figuurlijk, informeel)

I thought I would be able to leave early, but I got bogged down by paperwork.

vast komen te zitten

verbal expression (stuck: in mud) (in modder)

Once again, the car got bogged down in the mud.

gebukt gaan onder schulden

verbal expression (informal (owe money)

Neil found himself getting bogged down in debt.

aan de slag gaan, ter zake komen

verbal expression (start now)

We need to get down to business if we hope to finish this today.

We moeten ter zake komen als we vandaag nog willen afronden.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van down the road in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van down the road

Wat betekent Dominican Republic in Engels?

Wat betekent belt in Engels?

Wat betekent dizzy in Engels?

Wat betekent do in Engels?

Wat betekent dog in Engels?

Wat betekent done in Engels?

Wat betekent door in Engels?

Wat betekent doubt in Engels?

Wat betekent dough in Engels?

Wat betekent dour in Engels?

Wat betekent douse in Engels?

Wat betekent dove in Engels?

Wat betekent dovetail in Engels?

Wat betekent dowel in Engels?

Wat betekent down in Engels?

Wat betekent down payment in Engels?

Wat betekent down to earth in Engels?

Wat betekent downcast in Engels?

Wat betekent downfall in Engels?

Wat betekent downgrade in Engels?

Wat betekent downhill in Engels?

Wat betekent download in Engels?

Wat betekent draft in Engels?

Wat betekent drag in Engels?

Wat betekent drain in Engels?

Wat betekent draw in Engels?

Wat betekent draw in in Engels?

Wat betekent drawback in Engels?

Wat betekent drawer in Engels?

Wat betekent dread in Engels?

Wat betekent dreadful in Engels?

Wat betekent dream in Engels?

Wat betekent dress in Engels?

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.